De kippen moeten naar binnen. Die gedachte beheerste mijn denken en doen. Mijn dromen zelfs. Ik had nachtmerries van bevederde voeten die door modderplassen waden, nadat ze het trapje van het hok waren afgedaald. Niemand houdt van koude natte voeten. Behalve Maarten van der Weijden misschien, maar verder? Geen kip. De halve maand januari kon ik aan niets anders denken. Hoe krijg ik Jan zo gek dat hij samen met mij de halve schuur verbouwt tot kippenhotel en twee hokken naar binnen sjouwt?
Aan de ontbijttafel zeg ik, terwijl de regen tegen de ramen klettert: “Als we nu eens…” Op de stippellijntjes dus voorgaande zin. “Uitstekend idee,” zegt Jan.
Een week later tillen Jan, buurman Coen, buurman Wilbert en kleinzoon Seth de hokken naar binnen. Ere wie ere toekomt. Ik strooi nog wat zand op de vloer en wat extra hooi. De kippen scharrelen op de plek in de tuin waar de hokken stonden, blij met alle wurmpjes die onder de tegels vandaan komen. Na een tijdje gaan ze eens kijken waar hun eten staat. Dat vinden ze met gemak. Maar ze kijken er enorm van op dat hun hokken daar staan en als ik de schuurdeur dichtdoe, hoor ik ze protesteren. Luid. Poulet kraait zelfs drie keer achter elkaar. En dat hebben hanen in de oudheid vaker gedaan bij groot verraad.
“Zouden ze wel hun hok in gaan?” vraagt Jan bij de sperziebonen en de gehaktbal.
Kippen. Het blijft een grote zorg.
“Ik ga wel kijken als het donker is.”
Dat is het nog steeds akelig vroeg. Om acht uur die avond loop ik met een zaklantaarn naar de schuur. Meteen om het hoekje van de deur liggen ze bij elkaar, diep in slaap. Als ik ze beschijn, hoor ik een zacht geluid. Verder zijn ze tot niets in staat.
Ik pak ze een voor een op en zet ze in het grote hok. Zwijgend. De kippenlijfjes voelen heerlijk aan. Als een kind dat je slaapdronken uit bed tilt om een nachtplas te laten doen en dat zijn hoofd zo heerlijk zwaar in je nek legt. Lazarus heb ik achterstevoren vast. Ze kijkt me even kippig aan als ik haar op het schone stro zet. Voor de zekerheid tel ik ze na. Twee hanen.
Vier kippen. Check. Hok dicht.
De volgende dag timmert Jan nog planken voor bakken kippenvoer en poepschraapschepjes. Ik begin hem bijna handig te vinden.
Mijn kippen zijn binnen. En kunnen naar buiten als ze willen. De schuur is nu een levend weerhuisje: bij mooi weer komen de kippen buiten. Ze lijken heel blij met hun onderkomen en ze lopen zelf hun hok in. Maar even eerlijk: ik had ze met liefde elke avond erin getild. Slap en warm en lodderig.