‘Wat een leuke mondkapjes!’ Ik krijg een app van Barbara. Zij is eigenaar van een winkel waar middelste dochter een tijd heeft gewerkt. In die winkel krijg je een heel leuk katoenen tasje mee als je wat koopt. En omdat buurvrouw Riet en ik al heel wat van onze lappenvoorraad hebben verknipt voor onze nieuwe hobby ‘mondkapjes maken’ zijn we aan de winkeltasjes begonnen. Middelste dochter vond het een mop en stuurde een foto van ons product naar haar voormalige baas. Die appt nu: ‘Stuur je een proefmodel op? Ik heb misschien wel interesse!’

Riet en ik doen een bescheiden vreugdedansje in de tuin. We gaan de productie in! Wie weet wil ze er wel vijf! Dat kunnen wij makkelijk aan. Riet zingt blij dat ze nu toch alle tijd van de wereld heeft. Klaar met werken. Wat wil je nog meer? Bij succes maken we er zo nog vijf bij. Hartstikke leuk. Middelste dochter zegt: “Het is een keten van winkels, mam. Er zijn zes filialen.” Daar zijn we even stil van. Hoe kon ik dat vergeten? Zes keer vijf. Dertig.

“Dat kunnen we ook. Geen punt,” vindt Riet.
Dan komt de bestelling binnen. Per mail. Vijftig mondkapjes.

“Vijftig,” fluister ik bij Riet aan de keukendeur.
“Hoeveel?” roept haar man vanachter zijn krant.
“Vijftig!”
“Dan moeten jullie ze duurder maken,” vindt hij. “Wat een werk.” “Dat kan nu niet meer,” zeg ik somber. “Bovendien is dat wel erg raar. Dingen worden meestal goedkoper als je er veel bestelt.”
“Vijftig is ook geen punt. Dat kunnen we,” zegt Riet vastberaden. Als zij het zegt, hobbel ik daar altijd gedwee achteraan. Want ik zag al snel dat Riet in staat is drie appeltaarten te bakken, de witte was buiten te hangen en snel even de voordeur een likje verf te geven, terwijl ik nog op de bank zit na te denken welke schoenen ik vandaag aan wil.

Baas Barbara stuurt ons per koerier een voorraad katoenen winkeltasjes. Riet tornt ze los en knipt de patronen uit. Ik maak vijftig zwarte voeringen uit een tweepersoons laken dat we speciaal voor deze megaorder hebben ingekocht. Daarna zitten we twee halve dagen op anderhalve meter naast elkaar met onze naaimachines. We jassen al die mondkapjes in elkaar, roepen van tijd tot tijd om koffie, thee en koeken en nemen pauzes op in onze zelfbedachte cao, waarin we buiten aan de tuintafel vergaderen over wat we gaan doen met de opbrengst.

Aan het eind van de tweede dag liggen er vijftig mondkapjes. Er moet alleen nog elastiek in, maar dat doen we morgen. We wrijven onze ruggen na de lange zit en nemen afscheid. Bij de deur mompelt Riet: “Het begint toch verdacht veel op werk te lijken.”

Lees hier het artikel 20-45 Marjan