Waren opa’s en oma’s er vroeger vooral voor de gezelligheid, nu hebben ze vaak vaste oppasdagen én opvoedkundige taken. En dat is óók voor de opa’s en oma’s zelf vaak best wennen, zo weet Marjan van den Berg uit ervaring.

“Vandaag mag ze geen snoep,” zegt mijn dochter. Mijn kleinkind staat er beteuterd bij. In haar hand heeft ze een snoepje uit mijn snoeppot. “Je had tegen oma moeten zeggen dat je straf had,” vervolgt dochter. Kleinkind kijkt bijna scheel van ellende. Straks dat snoepje moeten inleveren en dan ook nog eens publiekelijk aan de schandpaal. “Ja, vertel maar eens hoe brutaal je bent geweest!”

“Nou, dat hoeft niet hoor,” sus ik. Daarmee scoor ik een dankbare glimlach van mijn kleindochter en een boze blik van mijn dochter. Opvoeden. Oppassen. Oma zijn. En moeder. Het blijft een soort circusact. Jongleren met een heleboel ballen of dansen op een koord. Ik kan er niks van. En mijn dochter ook niet.

We passen elke donderdag op de ‘kindjes’. Zo noemen we ze sinds hun oprichting. Inmiddels zijn ze acht en twaalf, dus hard op weg om een respectabelere benaming te verdienen. Maar kindjes klinkt zo leuk. En we behandelen ze ook zo. We halen ze op van school, kopen even snel een zwem broek, omdat kleinzoon de volgende dag een waterfeest heeft, laten ze lekker doen waar ze zin in hebben en ze mogen een snoepje. Wel twee. Soms drie.

‘Oma, mogen wij een vijver graven in het grasveld? Mogen we een portret schilderen? Mogen we op de computer/ iPad/Youtubefilmpjes kijken?’ Ja. Dat mag allemaal. Zelfs die vijver, want na een paar keer scheppen komen ze erach ter dat je niet zomaar even een gat graaft in een gazon, dus daar zijn ze al snel klaar mee. Intussen maken wij oma’s geheime pastasaus (met heel veel groente en dan even de blender erin, zodat je geen rare stukjes tegenkomt) en de populaire komkommersla (daar zit een enorme schep suiker in).

We zijn een lieve opa en oma. Oma scheldt weleens en zegt soms rare woorden, maar dan moppert opa op haar en zo is alles in evenwicht.

Aan het eind van de middag komt hun mama uit haar werk. We eten met z’n allen en daarna neemt ze de kinderen mee naar huis. Tussendoor voedt ze nog even wat op. “Het is jullie mama. Daar moet je naar luisteren,” zeg ik dan vals. Want van oma, van mij dus, hoeft er helemaal niks. Van mama wel. Eten met mes en vork, twee handen boven tafel en een limiet aan schermtijd.
“Hoe lang zitten ze al op die iPad?” vraagt ze vol argwaan. “O, net,” antwoord ik zonder een spier te vertrekken. Waardoor ik die kinderen ook nog eens leer liegen alsof het gedrukt staat. Maar oma’s mogen dat.

Oma Dineke, die ik al jaren ken als supermoeder en sinds een paar jaar ook als superoma, ergert zich juist een pukkel aan het ontbreken van een afspraak over schermtijd. Zij past elke woensdagmiddag en elke vrijdagmiddag op twee kleinkinderen van vier en zes. Die mogen onbeperkt op hun iPad. “Ze hebben er allebéí één!” vertelt ze vol afgrijzen. “Ik probeer weleens iets met ze te knutselen aan tafel. Met schaar en plakband en papier. Of macaroni verven en dan rijgen tot een ketting. Laatst heb ik snot met ze gemaakt. Met scheerschuim, lenzenvloeistof en lijm. Vinden ze niks aan. Ze willen op hun iPad.”

Zelfs onder het eten liggen er schermen naast de borden. Zoon en schoondochter houden hun mobiel paraat. “Dat moet. Vanwege de zaak,” vergoelijkt ze. Zoon runt met schoondochter een bloeiende makelaardij en zoiets staat niet stil na zessen. Terwijl zoon een deal sluit met een koper wordt zijn gehaktbal koud en tijdens de aardbeien met vanillevla beantwoordt hij de laatste mail.
Kun je daar iets van zeggen? Nee. Daar kun je niks van zeggen. Dineke herhaalt alle argumenten van zoon en schoon dochter in rap tempo: ‘Je begrijpt gewoon niet hoe dat tegenwoordig werkt, mam.’ ‘Het is een andere wereld dan die van jou.’ ‘Er rijdt geen postkoets meer met een brief die er twee weken over doet om te arriveren op het juiste adres.’ ‘Het moet snel. Sneller. Snelst.’ ‘Het succes is voor degene die het eerst reageert.’ ‘Wie te laat is, verliest.’ ‘Sorry.’ Dineke zucht. “En dan pakken ze die kinderen in en rijden ze naar huis. Ze zwaaien nog wel. ‘Dag oma! Tot vrijdag!’ en daarna kijken ze weer op hun schermpje. Want die zitten in de auto. Daarop kijken ze film, geloof ik.”

Voorbeeldig gezin. Hoewel…

Brigit past elke maandag op haar vier kleinkinderen, samen met haar man Wiebe. Ze halen ze op van school en daarna begint het heen en weer brengen naar voetbal, turnen, drumles en ballet. “Mijn zoon en mijn schoondochter doen het eigenlijk hartstikke goed. Afhankelijk van hun eigen persoonlijkheid. Dat wel. Ze zijn nogal aanwezig, laat ik het zo zeggen. Als ze thuiskomen, draait ineens de hele wereld om hen. Dan gaat de muziek hard en eisen ze alle aandacht op. Terwijl ik denk: het gaat om je kinderen! Maar mij hoor je niet. Ik durf er niks van te zeggen. Ik moet gewoon mijn eigen verwachtingspatroon bijstellen. Elke keer weer. Dat is het.” Ze rolt met haar ogen, terwijl ze het zegt. Want Brigit verwacht veel. En vaak. Dan stelt ze weer voor om gezellig een huisje te huren op een Waddeneiland. Dan wil ze weer een week naar een vakantiepark met een avonturenzwembad. Ze geniet ervan om met kinderen en kleinkinderen op pad te gaan. In harmonie. Dat lukt maar zelden.

“Die zoon en die schoondochter leven hun eigen leven, in mijn ogen. Ze besteden uren aan hun social media, waar ze prachtige plaatjes posten van een ideale papa en mama met voorbeeldige kindjes. Maar eigenlijk is dat allemaal nep. Vijf minuten is al lang genoeg voor een selfie, toch?” Ze schrikt van haar eigen woorden.
“Nou ja, zo erg is het ook weer niet, hoor. Het is dat je ernaar vraagt. Laatst zaten we nog een nachtje in het Eftelinghotel. Maar ze willen niet meer met z’n allen op wintersport. Ik laat Wiebe meestal bemiddelen, als ik boos ben. Of teleurgesteld, omdat ik alweer moest bijstellen.” Ze lacht er spottend bij. Ze laat Wiebe tegenwoordig trouwens altijd bellen. Want als zij belt, neemt haar zoon op met: ‘Ja? Wat nu weer?’ Tot nu toe praten ze alles uit, zegt ze. En er is gelukkig een uitlaatklep. Want: “Ik gebruik al mijn frustratie voor liefdevolle, doch eerlijke, kritische sinterklaasgedichten!”

Volgzame generatie

Vera past veel op. Geen vaste tijden, maar wel heel regelmatig. “Ik breng vaak de jongens naar school, gewoon omdat ik het zo leuk vind,” zegt ze. “De oudste is alweer vijf. Het gaat allemaal zo snel.” De jongste van drie zet ze af op de peuterzaal. “Daar hebben ze tot nu toe nog niet gevraagd naar de inentingen.” Ze kijkt er bezorgd bij. Het is een regelmatig weerkerend onderwerp in de gesprekken met haar dochter. Want die heeft besloten haar kinderen niet te laten vaccineren. En daar is oma Vera het niet mee eens. “Het zou mij wel uitkomen als alle kinderdagverblijven het verplicht stelden. Dan moet ze wel. Toch? Maar nu houdt ze zich vast aan de argumenten van de anti-vaxxers. Je moet er toch niet aan denken dat hier een uitbraak van polio komt?”

Vera en ik hebben er al vaker over gepraat. Ze staat er door alle argumenten van haar dochter genuanceerder in dan ik. Want ik vind dat je beter kunt voorkomen dan genezen. Vooral omdat er in veel gevallen geen genezen aan is. Dus inenten. Klaar. Vera vindt dat er misschien te jong wordt geënt. Dat je een baby nog even moet ontzien. En daarna in elk geval tetanus. Zodra ze gaan kruipen. Zo heeft ze een heel stappenplan in haar hoofd om haar kleinzoons te beschermen.

“Maar dat ga ik ook weer niet elke keer aan mijn dochter voorleggen. Dat zou haar van me afstoten. Dan denkt ze: daar heb je mijn ma weer met haar gezeur over die inentingen.”

“Hebben wij het dan vroeger zo verkeerd gedaan? Dat we onze kinderen hebben laten inenten zonder ons af te vragen of het kwaad kon?” vraag ik me hardop af. Vera vindt van niet. Haar dochter is het met haar eens. Maar die laatste vindt wel dat onze generatie volgzaam was. Gezagsgetrouw. Kritiekloos. Slecht voorgelicht ook. Ze zegt nog net niet dat we dom waren, maar als ik nu lang genoeg zwijg, gebruikt ze dat woord misschien ook wel. Als haar dochter weg is, kijken Vera en ik elkaar aan.
“Waarom zijn we zo voorzichtig met onze kinderen? Zijn we nog steeds volgzaam? Luisteren we nu naar hen?” vraag ik me af.

“We willen ze niet kwijt. Dus accepteren we alles,” antwoordt Vera.

“Ik zeg altijd precies wat ik vind,” vertelt Fien, oma van een kleindochter van tien. “En ik vind dat die moeder er een zootje van maakt. Die brengt angst over op dat kind. Want ze mag niks! Ze mag niet vies worden, de hond mag haar geen likje geven, ze mag niet in de boot zonder zwemvest, alles is eng.” Die moeder is haar schoondochter. Fien heeft een ontzettende hekel aan haar en dat is wederzijds, want op de vraag of ze op haar kleindochter past, antwoordt ze fel: “Nee. Ze mag niet bij oma. Als ik bij hen op bezoek ben, gaat dat kind met een grote boog om me heen. Geïndoctrineerd door haar moeder. Ik heb haar als baby welgeteld één keer vastgehouden. Eén keer.” Haar zoon komt haar weleens ophalen, met zijn dochter. Dan gaan ze met z’n drieën naar een zwembad. Dat is wel leuk, vindt Fien. Maar ook raar. Want dat mag die schoondochter niet weten. Op de terugweg van het zwembad zat haar kleindochter op de

achterbank te facetimen met haar moeder. ‘Waarom zit je niet naast papa?’ wilde haar moeder weten. Waarop het kind antwoordde: ‘Ik wilde graag achter in de auto, want dan kan ik even liggen. Ik ben zo moe.’ Onderwijl legde Fiens zoon achter het stuur zijn vinger op zijn lippen en zei: ‘Ssssst.’ “Dus dan moet dat kind liegen,” vertelt Fien verontwaardigd. “Omdat ik in de auto zit. Nou, als ik die moeder vandaag of morgen ergens tegenkom, zal ik haar eens zeggen wat ik daarvan denk!”

Fien is het extreme voorbeeld van de oma die geen blad voor de mond neemt, geen verwachtingspatroon bijstelt en gewoon vertelt wat ze van de opvoeding van haar kleinkind vindt. En van de opvoeders ook. Met als gevolg dat ze dat kleinkind maar heel af en toe ziet. En nooit ontspannen. Nooit leuk.

Komkommersalade!

“Ze zei iets heel brutaals tegen mij. Dat heb ik ook ooit tegen jou gezegd, mam,” vertelt mijn dochter. Mijn kleindochter staat erbij en kijkt beteuterd. “Kutwijf?” vraag ik. Nu kijkt iedereen me geschrokken aan. Nou nee, het was wel erg, maar zo erg was het niet. Ik buig me naar mijn kleindochter en vertel, geheel naar waarheid: “Jouw moeder zei ooit ‘kutwijf’ tegen mij. Dat was heel erg. Ik heb haar meteen een slag voor haar harses verkocht. Dat was minstens zo erg. Daar schaam ik me nog steeds voor. En daar heb ik al mijn hele leven spijt van.” Mijn kleindochter knikt vol begrip. Dat kan ze zich voorstellen. Wat een verhaal, zeg. Mijn dochter kijkt me verrast aan.

“Had je echt spijt? Dat heb je me nooit verteld!”
“Echt niet?”
“Nee!”

“Nou, het speet me echt. Nog steeds.” En tegen kleindochter: “Als je zo’n lelijk woord denkt, moet je diep ademhalen. Heel diep. En dan zeg je iets heel anders. Bijvoorbeeld: ‘Ik vind je best lief, maar nu even niet.’ Of je zegt: ‘Eenhoorn!’ Of: ‘Komkommersalade!’” Kleindochter lacht en eet in het onbewaakte moment haar snoepje op.
Opvoeden. Oma zijn. Moeder zijn.
We kunnen er allebei niks van, mijn dochter en ik. Maar we doen wel vreselijk ons best.

De namen van de oma’s zijn gefingeerd.