“Ik had nog nooit van je gehoord,” vertrouwt de dichter me toe. Hij organiseert een avond met sprekers en voorlezers. Ik ben genodigd. Zeer vereerd. Dank u. Mijn introductietekst schreef ik zelf: “We geven het woord aan Marjan van den Berg uit Oudendijk!” En alweer klaar. Praatje gedaan, beetje voorgelezen. Een kwartier is zo om. Applaus, veel gelach. Het ging leuk. Ik kom tevreden van het podium af en krijg nog een paar knipogen van vrouwen tijdens de afdaling.

En dan die man. Met die opmerking. En minzaam daarna: “Je doet het wel leuk.”

Ik ben geen feminist. Tenminste, ik heb me nooit zo gevoeld. Ik vond het altijd vanzelfsprekend dat ik net zo werd behandeld als een man en heb, dacht ik, het verschil nooit zo gevoeld. Nu ik ouder word, vraag ik me af of die observatie klopte. Misschien bevond ik me al die jaren in een wereld waarin de verschillen niet duidelijk waren. Of was ik niet gevoelig voor de nuance. Ik denk dat ik jarenlang ‘Je doet het wel leuk’ heb vertaald als compliment. Dat ik dan stralend teruglachte en zei: “Nou! Dankjewel!”

Ik vraag me even af of ik net zo pissig was geworden als daar een vrouw had gestaan, die dezelfde tekst had uitgesproken. En ik besef meteen dat een vrouw dat niet zou zeggen. Die had gezegd: “Leuk!” Of: “Dat was leuk, zeg!” Of: “Super gedaan!” Een vrouw had nooit zo’n beschouwende beoordeling gegeven. Het is een te aanmatigende tekst voor een vrouw. En áls ze zoiets al zegt, bedoelt ze het precies zoals ik het nu opvat: kleinerend. Zoals mensen die ‘Nooit van gehoord’ en ‘Wie is dat?’ zetten onder de bekendmaking van de deelnemers aan Wie is de mol? of De slimste mens. Ze bedoelen het kleinerend, willen daardoor hun eigen status verhogen, maar geven eigenlijk aan dat ze niet kunnen googelen. Want natuurlijk kun je niet iedereen kennen. Waarom zou je ook? Maar je kunt de namen wel even opzoeken.

Ik had nog nooit van die organisator gehoord.
Dus ik googelde hem tevoren. Hij heeft een website en daarop staan de twee dichtbundels die hij schreef. Niet in de boekhandel te krijgen. Doe geen moeite. Mail hem en hij stuurt er eentje op. Inmiddels staat hij op het podium, aangekondigd met de door hem geschreven introductie:
“De belangrijkste dichter van de streek, de stem van onze ommelanden, bij het grote publiek bekend van zijn best-selling dichtbundels die vanavond alhier te koop zijn, ik vraag uw daverend applaus voor…”

Halverwege zijn leesbeurt al verzin ik zinnen als: ‘Goh, bijzondere versjes waren dat.’ En: ‘Jammer dat de concentratie in de zaal wegviel.’ Maar waarom zou ik? Ik kan wat van die man leren. Ik moet mijn introtekst herschrijven.

20-13 Marjan