‘Wil jij ook een gratis perenboom?’ Appje van middelste dochter. Die heeft iets gelezen op Facebook. Duizenden perenbomen zijn door corona niet verkocht en zullen worden verbrand. In het hele land organiseren kwekers acties om de bomen te redden. Ik heb al een hoogstam goudrenet. Daar kan met gemak een perenboom bij. Ik denk geen moment langer na.

‘Ja!’
Dus gaan we die zaterdag op pad. Jan regelt de aanhanger, pompt de banden nog eens extra op en vraagt voor de zekerheid aan dochter, die alles over die perenbomenactie heeft gelezen: “Weet je zeker dat we niet even de tandem-asser van de buurman moeten lenen? Die heeft dubbele wielen. Zo’n kluit is hartstikke zwaar.”
We gokken het erop. Dochter ziet een zwaardere aanhanger niet zitten en zij moet rijden, want ik zie al tegen dit kleine karretje op. Recht vooruit met zo’n ding, dat gaat nog wel. Maar de hemel behoede me voor het moment dat ik ergens achteruit in moet draaien. Niet te geloven hoe snel een aanhangwagen zó kan scharen, dat je er geen beweging meer in krijgt.
We hebben werkhandschoenen. We hebben laarzen. Zouden we zelf moeten spitten? Misschien voor de zekerheid een schep mee? We gooien er twee in de aanhanger. Op alles voorbereid. Dat zijn we.
Halverwege de reis bedenken we dat we eigenlijk het afdeknet hadden moeten meenemen. Voor de kruin. Met al die takken en bladeren.
En krijgen we de kluit wel opgetild? De aanhanger is vrij hoog.
Dochter houdt de moed erin. “Er is vast hulp. Het zal er wel druk zijn.” Inmiddels zouden we de eerste trotse bezitters van een nieuwe perenboom kunnen spotten. We zien er geen een. Vreemd. Maar dan zien we een vrouw lopen. Aan haar ene hand een kind. In haar andere hand een tak. Tussen duim en wijsvinger. Een vrij lange tak. Dat wel. Paar zijtakjes ook. Maar toch. Daar fietst een man. In zijn fietstassen aan weerskanten twee dunne kale perenboompjes. Anderhalve meter hoog. Max. Dochter begint te lachen. Ik kreun. Tranen lopen over onze wangen.

“We zijn net aan het verhuizen. Vandaar de aanhangwagen,” roept dochter uit het autoraampje tegen de routewijzer in het gele hesje.
We krijgen er twee. Die leggen we in de achterbak. Ik bel snel Jan om te zeggen dat hij moet stoppen met spitten. “Vijftig centimeter doorsnee en vijftig centimeter diep is meer dan genoeg!” Jan slikt. Die was al bezig een klein kinderzwembadje te graven.

Op internet lees ik dat de boompjes uit de koeling komen. Daar liggen ze in rust. Meteen planten, veel water geven en het eerste jaar bloesem eruit knijpen. Liefde en geduld. Dat heeft onze Conference-peer nodig. En een stevige paal om hem te beschermen tegen Jans grasmaaier.

Lees hier de column 20-47 Marjan