“Houd nu maar eens op over die kippen.” Eindelijk zegt een dochter het hardop. Ik wachtte lang op die zin. Ik begon me steeds vaker te verontschuldigen voor het feit dat ik nog even iets moest vertellen over de kippen. Voor de zekerheid startte ik dan met: ‘Ik heb het je misschien al verteld…’ En dan: ‘…maar ik heb kippenpindakaas gekocht!’ Of een flauwe kippenanekdote. Hoewel, flauw.

Laat me een bekentenis doen. De kippen hebben mijn leven gered. Dat klinkt zwaar. Maar even serieus: sinds de kippen er zijn, denk ik elke ochtend: er is iets leuks. O ja! Ik moet naar de kippen! Ergens buiten kraait een haan. Een vertederend geluid vind ik dat. En gelukkig hebben mijn buren tot op heden geen Rijdende Rechter ingeschakeld. De kippen brengen dus op een blijmakende manier structuur in mijn leven. Had ik aanvankelijk door die virusuitbraak de neiging het dekbed over mijn oren te trekken en te mompelen dat ik nog lang niet klaar was om de wereld te aanschouwen, tegenwoordig spring ik mijn bed uit en vul de voersilo’s met een door mijzelf gehusselde kippenopfokmix.

Ik begon mijn Cochinkrieltjes-kippenavontuur met twee hanen (Coco en Poulet) en een hennetje (Claudette), uitgebroed in een geleende broedmachine. Daar kochten we drie iets jongere hennetjes bij. Want een mens met een kip wil uiteindelijk een ei. Het grote trio zag dat niet als welkome toevoeging: de kleintjes (Helena, Houdini en Attica) moesten rennen voor hun leven. Dus zette ik het oude hok naast het nieuwe grote hok en begon aan een integratieproject.
Integreren gaat in kippenstapjes. Inmiddels scharrelen ze samen. Soms kraakt het kleine trio het grote hok. Tot het grote trio terugkeert van een lange wandeling. Elke avond vind ik ze terug in hun eigen hokje. Dan wens ik ze welterusten.

“Ik ga de kippen toedekken,” zeg ik tegen kleindochter Sofie, negen jaar oud, die een nachtje logeert.

“Hoe doe je dat?”
“Met kleine rood geruite dekentjes. En kanten lakentjes. Ga je mee?” “Nee hoor, oma.”

Niet iedereen wordt zen van kippen. Dus loop ik zelf door het donker naar het hok, inspecteer de inwoners met mijn zaklantaarn, kijk vergeefs in het leghok, sluit de hokken, fluister ze welterusten toe en neem voer en drinken mee naar binnen. Daar maak ik de silo’s schoon en zet ze klaar voor de volgende dag. Met de kerstdagen krijgen ze dat potje kippenpindakaas; ik heb er een speciale houder voor gekocht.

Kippen. Wat wil een mens nog meer? Nou… een eitje. Eén eitje maar. Een krieleitje dat lichtjes smaakt naar kippenpindakaas.

Lees hier het hele artikel 20-52 Marjan

(Deze column is dus van voor de Kerst. En voor iedereen die zich nu, een week voor het paasweekend, afvraagt hoe het zit met die eierenproductie: we hebben tot nu toe acht eitjes mogen rapen. De mooiste en lekkerste krieleitjes van de héle wereld!)