“Ik heb een broedmachine gehuurd. Ik broed nu tien kippeneieren uit!”
Dat zei oudste dochter een paar maanden geleden. Jan schudt meteen zijn wijze hoofd en teletransporteert alle bezwaren die verstandige mensen daartegen kunnen bedenken in mijn hoofd. Wat moet je met tien kippen driehoog in Amsterdam?
Er komen drie eitjes uit. Cochinkrieltjes. Die al snel uit de broedbak klimmen en moeten verhuizen naar iemand met meer ruimte. Ze gaan naar vriend van dochter, in bezit van een postzegeltuin. Wij krijgen filmpjes te zien van drie babykippen die achter haar aan rennen als ze over het gras loopt. Als ze ‘Kip,kip,kip’ zegt, houden ze hun koppies schuin en praten ze terug. Een zacht, zoet klokkend geluid.

“Ik wil dolgraag kippen,” kreun ik tegen haar. “Ja. Weet ik,” zegt ze.

Er volgt een charmeoffensief van maanden. Cochinkrieltjes krabben de planten niet uit je tuin. Dat kunnen ze helemaal niet, met die veren aan hun voeten. Ze eten piespotten die de hortensia’s overwoekeren. En blauwe muntkevers. Ze zijn superintelligent. Ze zijn zo leuk. En tam. Handtam! Kijk dan, Jan!

“Kip in het pannetje. Heerlijk,” zegt Jan.

Op een dag komt dochter met een gehuurde transport bus voor de deur. Daarin staat een enorm roze kippenhok. “Mag het zolang in de schuur?” “Natuurlijk!” Dat ben ik. Jan zwijgt. Het roze hok vult de halve schuur en wat Jan daar ook van plan was, het kan voorlopig niet doorgaan. “Maar als ik er plaats voor heb, kom ik het hok  meteen halen!” belooft ze. Dat komt er maar niet van. De opgestuurde kippenfilmpjes worden elke week leuker. Er is een zwarte haan en een zwarte en een blonde kip. Ze doen hun ogen dicht als je ze kroelt.

“Mogen ze deze vakantie wel een paar daagjes bij jullie logeren?”
Mijn standaard reactie: “Natuurlijk!” Jan zwijgt weer. Dat doet hij ook nog als er een schilderploeg wordt samengesteld van kinderen en grote mensen die op een zondagmiddag het roze hok overschilderen met witte en groene verf, in dezelfde kleuren als ons huis. “Want stel je nu voor dat jullie er erg aan gehecht raken tijdens de logeerpartij?” zegt dochter. Jan verft niet mee. Maar hij haalt wel heel zorgzaam de verf uit mijn haar als er een pas geschilderde kippentrap tegen m’n hoofd valt.
We houden de honden een paar daagjes binnen. Want voorlopig zitten die kippen nog in een heel klein hokje. Ze springen zo hun rennetje uit en scharrelen de hele tuin door. En het grote hok is nog niet goed droog. Voordat we straks gaan shoppen voor tuinpalen en volièregaas om een ren te bouwen, doe ik nog snel de kippenvoordeur voor de tweede keer. Ik laat het Jan zien. Een rode deur. Zelfde kleur als onze eigen voordeur. En dan is er een doorbraak. Hij glimlacht.

20-41 Marjan