Ik vul de auto met geluid. Klets Jan de oren van het hoofd, tot het bijna kwart voor drie is.
“Ga nu maar,” zegt Jan, één minuut voor het zover is. Ik ben eindelijk stil en stap uit. Ga de trap op van de kliniek voor parodontologie en lees het bordje met aanwijzingen op de deur. Eerst je handen ontsmetten. Aanwijzingen opvolgen. Niemand meenemen, tenzij noodzakelijk.
En nog wat punten die ik in de paniekvlaag, die ik nu al uren zit weg te puffen, niet kan onthouden.
Er moet vandaag een schroef worden schoongemaakt. In mijn mond. Die heeft kaakchirurg Lodewijks 25 jaar geleden in mijn kaak geschroefd en daarop plaatste hij een tand. Toen hij ermee klaar was, deed hij een stap naar achteren, riep zijn vrouw die werkzaam was als zijn assistente en riep, met een breed armgebaar: “Kijk nou eens hoe mooi!” Dat is wel het allerliefste wat je kunt doen als kaakchirurg. Ik denk dus nog geregeld aan hem, al is hij allang niet meer onder ons.
Maar nu zit er ineens een pocket bij die schroef. Dat noemt mijn tandarts zo. Acht millimeter. Ontsteking. Moet je niet willen bij een schroef die je kaak ingaat. Hopla. Verwijsbrief. Bellen voor een afspraak.
“Ze kunnen dus van alles beweren. Ik heb nauwelijks ergens last van,” mopper ik een tijdje onwillig. Maar die afspraak maak ik wel. En die afspraak wordt nog aardig uitgesteld door corona, dus ik heb rustig de tijd om te duimen dat het vanzelf over gaat. Dat doet het natuurlijk niet. In de kliniek volg ik alle instructies op. Stapjes naar links om iemand te laten passeren, handen met handgel, mond met waterstofperoxide, schort over mijn hele lijf en als hoogtepunt: kap over mijn hoofd met alleen een gaatje bij mijn mond.
“Dan heeft u ook niet zo’n last van de operatielamp,” zegt de assistente ter geruststelling. Maar ik denk meteen aan zenuwachtige paarden die een kap over hun hoofd krijgen om rustig te blijven. Want dat is het natuurlijk. En het werkt niet. Mijn onderkaak begint na een kwartiertje te trillen. Ik krijg het niet onder controle.
“Nog één hechtinkje,” zegt de paradontoloog na ruim een halfuur. “O nee. Nóg eentje. Houd vol.”
Ze pakken me voorzichtig uit. Zetten me rechtop. Herinneren me eraan dat ik de trap op moet. Maken een controleafspraak en beloven me daar nog een mail van te sturen, omdat ze zien dat ik niets meer kan onthouden. En ze wijzen naar de deur. “Dáár kunt u eruit.”
Ik vind vrij snel de auto terug en stap in. Daar zegt Jan: “Barst maar los. Of houd je voorlopig liever een tijdje je mond dicht?”
Lees het bericht hier 20-32 Marjan