“Tuurlijk heb ik tijd, liefie!” Voor een dochter is er altijd tijd. Ik schuif alles opzij en luister. Meer hoef ik meestal niet te doen. Ze leggen van alles aan me voor en bedanken me uitvoerig. Dankzij mij kunnen ze een beslissing nemen. Denken ze. Dat is natuurlijk niet zo. Zo veel zeg ik niet. Af en toe gooi ik er tekst tussen als: ‘O ja, joh? Is dat zo? O, dat is lastig. Krijg je spijt als je het niet doet? Of als je het wel doet? Je kunt er altijd nog een nachtje over slapen, toch?’

Ik bel daar zelf nooit iemand voor op. Ik doe dat in mijn eentje. Maar wel hardop. Hardop denken levert inzichten die je zwijgend niet ontvangt. Om te voorkomen dat Jan denkt dat ik tegen hem praat, doe ik de monoloog meestal in de auto.

Jan zou onmiddellijk zeggen: ‘Nou, als ik jou was zou ik…’ Op advies zit ik niet te wachten. En mijn meiden ook niet.
Nu komt het telefoontje wel erg beroerd uit.

Ik moet over twintig minuten een podium op om iemand te interviewen en ik wil nog even mijn aantekeningen doornemen. Maar voor een dochter gaat alles aan de kant. Altijd. Ik doe met mijn linkeroog de aantekeningen en met mijn rechteroog de inhoud van mijn tas. Lippenstift. Waar is die? Poeder. Pen. Andere bril. Brilpoetsdoekje.

Met één oor luister ik naar mijn kind en mompel op de juiste momenten goeie teksten. Open. Spiegelend. Nimmer oordelend. Immer bemoedigend.

De volgorde van de vragenkaartjes moet anders. Dat zie ik nu pas. En ik wil dat ene feit nog even controleren op internet. Op mijn telefoon. Hoeveel tijd heb ik nog? “Hier is je koffie. Onze gast komt wat later. Vind je het erg als jullie pas kennismaken op het podium?” “Nee hoor, dat is prima,” zeg ik.

“Mam! Luister je wel? Dat is toch helemaal niet prima? Dat is juist super a-relaxed!” roept dochter door de telefoon.
“Neenee, ik heb het tegen iemand anders. Leg ik je later wel uit,” sus ik.

“O! Ik dacht al. Mam wordt oud! Wat een akelig idee. Nou, ik zei dus tegen die man….” Dochter vervolgt haar verhaal. En ik bedenk dat er ooit een dag zal komen dat ik in navolging van mijn oma een blik verf sta op te warmen, zodat Jan een lekker kopje soep heeft als hij thuiskomt, of mijn spiegelbeeld begroet met ‘Dag mevrouw’, zoals mijn moeder ooit deed.

Maar nu nog niet. Nu moet ik echt even op internet. Voor dat interview. En die dochter praat maar door. Onderwijl rommel ik in tassen en probeer door diep te ademen de vlaag van paniek te onderdrukken. Ik moet haar nu echt even onderbreken. Het moet! Dus ik hijg: “Liefie, ik ga je even ophangen! Ik moet even met twee handen kunnen zoeken, want ik ben verdorie mijn telefoon kwijt!”

Lees hier de column 20-07 Marjan