‘Jij bent vast al met je derde boek bezig?!’ Vriendin appt. ‘Je hebt nu tijd genoeg!’
Maar nee. Ik ben niet eens met een eerste boek begonnen. Want er gebeurt door de nieuwe anderhalvemetersamenleving zó veel in mijn hoofd, dat er geen verhaal meer bij past.

Positieve dingen. Zeker. Ik ruim eindelijk eens de hutkoffer op. Die staat in de slaapkamer en ik gooi er al veertig jaar foto’s in zonder ze ooit in te plakken. Er komen zes vuilniszakken ellende uit. Als ik die naar mijn grijze bak sleep, besef ik hoe gelukkig ik de afgelopen uren ben geweest. Ik heb geen seconde gedacht aan narigheid. Ik heb iets gedaan waar ik grip op had. Ik ruimde een hut­koffer leeg. Meteen begrijp ik ook die enorme files bij plaatselijke afvalbrengstations. Ik ben niet de enige die behoefte heeft aan iets simpels. Iets wat je hoofd leegmaakt en je niet aan de werkelijkheid doet denken. Heel Nederland ruimt op.
Opruimen is ook lekker overzichtelijk. Je weet precies waar je begint en ook precies waar en wanneer het eindigt. Dat is het bevredigende ervan. Jan staat al dagen op een ladder om waterborden en windveren te boenen. Hij roept vaak naar beneden: “Kijk! Je kunt precies zien waar ik ben gebleven!”

Dat willen we dus. Weten waar we zijn gebleven. Waar we staan. En hoe lang nog. Maar die gedachte wil ik niet toelaten. Terug dus naar het positieve. Naar een baby’tje dat kraamvisite ontvangt vanuit de auto. De grootouders zitten er op klapstoeltjes naast. Naar Gerard Joling die ineens in de tuin van een zorginstelling in de buurt van Schagen staat te zingen. Zonder pers. Wat het zo veel liever maakt. Zo veel echter. Een juf die haar kinderen zo mist en ze dat ook vertelt via beeldscherm. Dat ineens zo’n zevenjarige vraagt: “Juf, hoe is het nou met u?”

Jan schuift altijd zwijgend de krant naar me toe. Dan tikt hij op zo’n positief artikel. Dat moet je lezen. We worden langzaamaan zo’n stil echtpaar, besef ik nu ik dit opschrijf. Jan weet dat ik houd van zulke verhalen. Positieve blije berichten met een randje weemoed. Hoe kleiner, hoe beter. In andere tijden kan ik door zo’n berichtje de rest van de dag blijven huppelen. Blij. Onbekommerd. Zonnig. Nu schiet ik van elk verslagje vol.
Ik mompel: “O, sorry. Daar ga ik weer.” Dan schuift Jan de doos tissues naar me toe. Uiteraard zonder er iets bij te zeggen.

Op 4 mei stonden we in de tuin. We hoorden in de verte iemand de taptoe blazen. IJle klanken in de stilte. Daarna het Wilhelmus. We haalden drie regels en moesten toen naar binnen om de tissues te halen.

Misschien moet ik aan dat boek beginnen. Een vrolijk boek.

20-23 Marjan